News

Bij ongelijke voorvoeten: welke voet/been is meer gevoelig voor letsels van de oppervlakkige digitale buigpees?

Posted on vrijdag, 12 januari 2018

Lees over FWCF Stephen Hill’s onderzoek naar asymmetrische voeten.

Asymmetrische hoeven

Het Verband tussen Letsels van de Oppervlakkige Buigpees en Asymmetrische Voeten in de Voorbenen van het Paard

Er bestaat anekdotisch bewijs dat paardenbezitters en dierenartsen vele jaren lang geprobeerd hebben de door hoefsmeden toegepaste bekap- en beslagtechnieken te beïnvloeden in de richting van kortere tonen in de overtuiging dat dit de spanning op de buigpezen van de voorbenen zou verlagen en de kans op peesletsel zou verminderen. Wat nu echter precies een “lange toon” is, werd nooit consistent gedefinieerd. De tonen van paarden met grote, platte hoeven worden vaak als lang beoordeeld. Van een paard
waarvan de hoef van de dorsale hoefwand (DHW) relatief klein is, zegt men ook vaak dat het een lange toon heeft, hoewel dierenartsen precies diezelfde toon als kort of normaal kunnen beschrijven in geval van een hoef met een grotere DHW hoek.

Stashak (2008) heeft gezegd zegt dat weke koten en een verkeerde hoefbewerking/beslag (te kort beslaan, lange toon/lage verzenen, kleine hoefhoek, stoten of bokhoeven) de kans op peesletsels kunnen vergroten. Vanouds werd aangenomen dat tonen die als te lang worden beschreven altijd zullen leiden tot een grotere spanning op de achterste pezen gedurende de beweging (Mattinson, 1922). Elke centimeter toonlengte in een doorsnee volbloed resulteert bijvoorbeeld in een op de pezen uitgeoefende kracht van 50 kg (Weller, 2016). Voor paarden met asymmetrische hoeven lijken de grootte van de voet en de DHW hoek echter
belangrijkere factoren te zijn wat betreft de kans op peesletsels. Asymmetrische voeten zijn een veel voorkomend verschijnsel bij paarden, wat niet altijd betekent dat een paard een bokhoef heeft. Asymmetrische hoeven worden gedefinieerd als een paar tegenovergestelde voeten die er niet hetzelfde uitzien; de ene voet lijkt groter dan de andere, waarbij de kleinere voet vaak vierkanter van vorm is en steiler lijkt te zijn. In mijn persoonlijke ervaring treden letsels van de oppervlakkige buigpees bij paarden gewoonlijk op in de ledemaat met de kleinere, steilere voet. Onderzoek heeft aangetoond dat de kleinere voet kwetsbaarder is, wat
erop wijst dat paarden minder risico lopen op zwaar spier- en botletsels in de voet met een groter zooloppervlak (Kane, 1998).

Conclusie
De conclusies die men uit deze studie kan trekken zijn:

  1. De traditionele opinie dat peesletsels in de voorbenen van het paard verband houden met lange tenen is onjuist als het gaat om letsels van de oppervlakkige buigpees. Het is bekend dat de oppervlakkige buigpees betrokken is in 90% van alle peesletsels.
  2. Moderne beslagtechnieken zijn gebaseerd op de overtuiging dat het verkleinen van de toonlengte of het naar achteren verschuiven van het afrolpunt de kans op letsels van de buigpezen vermindert. In geval van de diepe buipees zou dit inderdaad juist kunnen zijn, maar in geval van de oppervlakkige buigpees zou deze techniek de kans op letsels juist kunnen vergroten. Bij paarden met asymmetrische voeten zal peesletsel vaker optreden in de ledemaat met de kleinere voet dan in de ledemaat met de grotere voet.
  3. Paarden met een paar voeten die relatief veel van elkaar verschillen, zijn ontvankelijker voor peesletsels.
  4. Het belang van goede beenstanden wordt vaak genegeerd. Fokkers geven de prioriteit aan de momenteel in de mode zijnde overdreven bewegingen. Dit heeft consequenties omdat bewezen is dat asymmetrische voeten en ledematen het werkende leven van een paard bekorten. Slechte beenstanden spelen een belangrijke rol in het ontstaan van letsels van de oppervlakkige buigpezen en daar moet meer aandacht aan besteed worden bij het fokken van paarden. Deze studie benadrukt de noodzaak voor verder onderzoek op dit gebied.

Bestel De Hoef nr. 189 om het volledige artikel te lezen of neem een volledig print/digitaal abonnement.